Job geloofde in zijn hart dat al wat hij bezat
was geschonken door God en niet door zijn eigen hand.
Hij zag zijn zegeningen niet,
als iets om voordeel uit te putten,
maar hield vast aan de deugdzame manier
als zijn gids voor 't leven.
Job heeft nooit gezwolgen en was nimmer uitzinnig
vanwege de zegeningen die God schonk,
hij negeerde Gods weg niet of vergat de gratie Gods
vanwege de zegeningen die hij veelvuldig ontving.